De muziek gaat uit omdat mijn telefoon, die op de installatie staat, overgaat. ‘Dierenarts’ staat er in het display. Uitstel van executie, meldt de assistente. Ze zegt het niet in die woorden maar ik denk het wel. Snel ga ik terug naar mijn plekje op de grond. De muziek begint weer te spelen en Mick kijkt me vragend aan als ik aan de andere kant van Noé lig.

‘De dierenarts heeft een spoedgeval tussendoor. Ze komt ongeveer een half uur later.’

Een half uur extra met onze lieve, lieve hond.

Een jaar geleden groeide er ineens een stuiterbal en na een paar maanden zat er een tennisbal. Precies op haar heup. Tijdens het lopen huppelde de bal vrolijk met haar mee. ‘Niets aan te doen,’ zei de dierenarts. ‘Te oud voor een operatie en zolang ze geen pijn heeft is er niks aan de hand.’ Tegen beter weten in smeer ik de bult in met groene klei.

We liggen op de bank, dicht tegen elkaar aan en we kijken Dexter. Terwijl het bloed bijna van het scherm spat, hoor ik mijn hond achter de bank zwaar ademen. Ik kijk over de bank en ze kijkt met een vragende blik terug. Ze hijgt. Ik zit meteen rechtop. Nu ze mijn aandacht heeft, komt ze naar me toe. Haar tong uit haar bek, haar buik gaat zwaar op en neer. ‘Hij is geklapt’, zeg ik tegen Lief, die Netflix op pauze heeft gezet. Een bevroren Dexter zet zijn tanden in een hamburger. Lief zit nu ook rechtop en trekt een verwrongen gezicht.

Noé, loopt onrustig door de woonkamer op en neer. Uit de tennisbal hangt een bloederig stuk vlees.

Met lood in mijn schoenen maak ik een afspraak met de dierenarts. ‘Het is zo ver’, piept mijn stem door mijn tranen heen.

‘Het is zo ver’, piept mijn stem door mijn tranen heen.
Er volgen twee dagen waarin Noé gruwelijk wordt verwend. Brokken worden vervangen door pens, ze wordt geborsteld en gestreeld. Geknuffeld. Ik huil. Het is maar een hond, probeer ik te denken terwijl ik het snot onder mijn neus wegveeg. Het werkt niet.

Woensdagochtend maak ik haar voor de laatste keer wakker. Haar staart zwiept op en neer. In het donker lopen we nog één keer naar ‘het bosje’. Alsof er niets aan de hand is, begroet ze even later kwispelend mijn vriendin. Een boterham paté, een aai. Onschuldig, zich van geen kwaad bewust. Het voelt onwezenlijk. Nog drie uur. Dan is ze er niet meer.

Een uur voordat de dierenarts komt, neemt ze zelf het initiatief en gaat ze liggen in het midden van de woonkamer. Mick en ik pakken een kussen en liggen erbij. Terwijl Mick lepeltje-lepeltje ligt, kijk ik in de ogen van mijn hond. De witte wimpers om de zwarte ogen. De zwarte droge neus. Het kleine witte snorretje. Ik praat, stel haar gerust, fluister lieve woordjes en beloof bij haar te blijven tot het eind. Ik steek mijn neus in haar vacht en ruik de ouderdom.

Een uur dat ik ervaar als een cadeau. Uit alles blijkt dat ze aanvoelt dat het klaar is. De klok tikt door maar de tijd staat stil. Het is goed. Het is mooi geweest. Ze weet dat ik haar laat gaan.

Bliss klinkt op de achtergrond en elk liedje lijkt voor dit moment gemaakt.

Ze reageert niet als Lief met tranen in zijn ogen komt kijken en iets te drinken voor ons neerzet. Ze reageert óók niet als de dierenarts aanbelt, binnenkomt en haar ooglid optrekt. ‘Ze is op,’ stelt ze vast. ‘Gaan jullie maar gewoon door met kroelen. Ze zal er niks van merken.’

De laatste minuten. Dichterbij kunnen we niet zijn. Eén prikje en haar oogjes gaan voor de laatste keer dicht. Een tweede prikje en ze ademt niet meer. Langzaam komen we overeind. Naast haar ligt een grote bos haren die we in het afgelopen uur bij elkaar hebben geaaid. Onze handen zijn vet en zwart. Dankbaar, verbaasd. Verrast over haar intuïtie.

Huilend tillen we haar nog geen uur later uit de achterbak van de auto om haar lichaam achter te laten bij de dierenarts. Het leven is raar.

In de dagen die volgen, barst ik regelmatig in huilen uit. Mijn verdriet voelt als liefdesverdriet. ’s Nachts word ik wakker als ik haar hoor blaffen in mijn slaap. Het zal wel slijten, maar nu even niet.
Ja, deel maar hoor

 

 

Deel maar hoor!

CURSUS SCHRIJVEN VOOR HET WEB 2016