Afspreken dat je samen naar een coach gaat om je relatie een oppepper te geven is makkelijk. Erover praten is al een beetje doen. Dus we vegen onze ergernissen onder het tapijt en nemen ons voor samen een coach uit te zoeken.

Ik vraag maar eens rond wie een goede coach kent. Geen therapeut, geen psycholoog. We zijn niet gék; we hebben af en toe een communicatieprobleempje. Meer niet.

We kruipen nog maar wat dichter tegen elkaar aan. Gezellig. Verdomd, denk ik, wat was nou eigenlijk het probleem?

Dát weet ik weer als ik mijn autootje pal naast de glasbak zet waardoor andere automobilisten het woonerf moeilijk kunnen verlaten. Ik trek de handrem aan en spring uit de auto. Terwijl ik de bak met flessen uit de achterbak haal, lach ik lief naar de meneer die achter me staat te wachten. Hij kijkt naar het aantal flessen, we wisselen een blik.

Alcoholist denkt hij.

 

Ik haal mijn schouders op en maak een gebaar dat hij om mijn auto heen kan rijden. Dit gaat wel eventjes duren, mompel ik. Hij geeft gas en ik knik nog een keer bij wijze van dankjewel. Alcoholist of niet, hij glimlacht terug.

Terug in de auto heeft Lief zich schrap gezet in zijn stoel. ‘Dit bedoel ik nou,’ bijt hij me toe, ‘dat deed je de vorige keer ook. Zó asociaal. Omdat jij te beroerd bent om 10 meter te lopen, moeten andere mensen onhandige manoeuvres uithalen…’ Hij kijkt me aan en even wil ik dat ik het gebeurde als een filmpje kan terugspoelen. Terug tot 10 meter voor de glasbak.

Ik zie dat hij bloedserieus is. ‘Time-out!’ roep ik met vrolijke stem. ‘Hier gaat het weer mis tussen ons en het is totaal onbelangrijk. Ik doe het gewoon anders dan jij en zo doe ik het al zolang als ik hier woon.’

Lief wil geen time-out. Lief wil mij hier en nu duidelijk maken dat dit maatschappelijk onacceptabel is.

Asociaal. Onaangepast. Lomp. Onbeschaafd. Onfatsoenlijk.

 

Bovendien vindt hij mij irritant dat ik hier zo luchthartig over doe. Ik zie De Blik in zijn ogen.

De blik die zegt dat hij het liefst wil blijven doorpraten totdat ik zeg dat ik inzie wat hij bedoelt.

De blik die zegt dat hij hierover door kan blijven gaan tot ik hem gelijk geef.

De blik die zegt dat hij een pitbull is.

Maar hij verrast me. Hij houdt erover op. In plaats daarvan hoor ik het van binnen bij hem grommen. Dat betekent dat het laatste woord hierover nog niet is gezegd. Ik heb tijd om na te denken.

Mijn actie valt in dezelfde categorie als bij een parkeerplaats niet betalen maar achter iemand aanrijden voordat de slagboom naar beneden komt. Ik doe het al jaren met veel plezier. Maar natuurlijk is dit niet netjes. Waarom vind ik het dan zo leuk, vraag ik me af?

Even later lopen we allebei met onze eigen boodschappenkar door de supermarkt. Af en toe komen we elkaar tegen. We zeggen alleen het hoogstnoodzakelijke tegen elkaar.

‘Zal ik voor het ontbijt zorgen van morgen?’

‘Is goed.’

‘Zullen we deze bonusaanbieding delen?’

‘Goed plan.’

Ik zoek een uitweg.

 

Samen boodschappen doen is juist altijd zo leuk omdat ik dan tussen de vleeswaren onverwacht in mijn kont word geknepen. Omdat we elkaar altijd wel ergens in een gang omhelzen of een dansje doen. Bij Albert Heijn kijken ze niet meer van ons op.

Ik parkeer mijn kar – dit keer netjes aan de kant – en ga op zoek naar mijn man. Ik zie hem staan met twee pakjes tampons in zijn hand waaruit hij moet kiezen. Hij neemt ze alle twee. Als hij weer opkijkt vangt hij mijn blik.

Mijn ogen seinen als een witte vlag; het teken van overgave en ik zie dat hij het subtiele gebaar heeft opgepikt als hij zich met zijn hele lichaam naar me toe draait.

Middenin het gangpad sla ik mijn armen om zijn nek en kus hem hartstochtelijk op zijn mond. We kijken elkaar aan, ik voel zijn handen om mijn billen en weet dat dit het moment is.

‘Sorry,’ zeg ik ‘ik zal het niet meer doen.’ Hij kust me innig terwijl hij mijn gezicht in zijn grote handen neemt.

‘Niet als jij erbij bent’ voeg ik er snel aan toe.