‘Ik ga hier werken.’
Ik kijk naar het kleine jongetje dat naast me is komen lopen. Ik geniet van een rustige zaterdagochtend. Iedereen hoort nog te slapen. Alleen de mensen die hun huis uit worden gedreven door een hond, lopen in pyjama en op slofjes buiten, op weg naar de hondenuitlaatplaats of met een gevuld plastic zakje in de hand. Mijn haren staan nog alle kanten uit, mijn tanden ongepoetst.
We lopen samen over het kronkelige fietspad. ‘Daar,’ zegt hij. Ik kijk in de richting waarin hij wijst. Iemand is met een kleine graafmachine bezig de grond van een tuin af te graven. De schutting ligt in de berm. Grote kerels met tatoeages en een shaggie in hun mond staan met hun handen in hun zij te kijken naar de klus die hen te wachten staat.
‘Ik mag straks meehelpen. Ik heb een baantje bij hun.’
‘Goh, dat is leuk. Zijn dat je buren?’
‘Nee, ik woon aan die kant.’ Weer dat wijzende handje. ‘Woon jij hier ook?’
‘Ik woon aan de Piepakker.’
In een gezapig tempo volg ik mijn hond, die met haar neus over de grond schuifelt en ik maak de riem los.
‘Ik heb nog meer baantjes hoor. En mijn moeder ook. Mijn moeder werkt bij m’n tante.’
‘Wat doet ze daar dan?’
‘Schoonmaken. En ik doe de tuin van m’n tante. Maar ik krijg mijn geld pas morgen want vandaag is mijn tante niet thuis.’ Hij haalt zijn neus op. Zijn versleten sokken steken onder zijn te korte lange broek uit. Hij haalt een steentje uit zijn Crox en wordt zich bewust van hoe hij eruit ziet. ‘Dit is mijn werkbroek. Kijk maar: vies.’ Hij wijst op de vlekken op zijn broek.
‘Hoe oud ben jij eigenlijk?’, vraag ik.
‘Zeven.’
Ik roep mijn hond, die geen enkele reactie geeft. Ik roep harder. Ik roep echt heel erg hard en zucht. ‘Ze is een beetje doof,’ zeg ik tegen het jongetje, ‘Ze is al heel oud.’
‘Ik haal haar wel even,’ zegt het jongetje, ‘hoe heet ze ook alweer?’
‘Noé.’
Hij rent zo hard als hij kan op zijn Crox over het fietspad en roept haar naam. De hond schrikt als hij ineens naast haar staat en hij haar bij de halsband pakt en meetrekt. Uit de tuin met de graafmachine klinkt nu harde Nederlandstalige muziek. Er gaat een slaapkamerraam dicht en een ander open.
‘Wij hebben ook een hond. Die is ook heel oud.’
‘Hoe oud is jullie hond dan?’
‘Zevenendertig.’
‘Dat kan niet hoor, een hond van zevenendertig.’
Hij denkt kort na en dan weet hij het weer: ’Ik heb me vergist. Mijn opa is zevenendertig.’