Terwijl ik mijn auto voor de deur van het kantoorgebouw parkeer, kijk ik al om me heen .Ik heb een hekel aan dit moment. Uitstappen en de ingang zoeken terwijl de klant me misschien vanuit zijn kantoor bespiedt. Ziet hoe ik loop te stuntelen met mijn laptop, handtas, telefoon en sleutels. Ik sta net voorover gebogen naast de auto om een Fisherman’s Friend van de bijrijdersstoel te pakken. Alleen mijn billen steken nog uit het portier. ‘Een hele goedemorgen!’, klinkt het achter me.
Als ik overeind kom, stoot ik in de snelheid mijn hoofd tegen de deurpost. Het doet pijn, ik voel tranen opkomen maar forceer een glimlach. Voor me staat een grote kerel. ‘Bas?’, vraag ik. Hij wijst op het logo dat op mijn auto staat. ‘Kon niet missen.’
We schudden handen, nemen elkaar snel van top tot teen op. Dan zegt hij: ‘Zullen we gelijk gaan? Laat jij je auto hier maar staan, dan rijden we met de mijne.’ Mijn auto staat in de schaduw van de zijne. Lampjes knipperen, het alarm bliept, hij houdt het portier voor me open. De lederen bekleding voelt koel aan tegen mijn benen, een rilling gaat door me heen.
‘Normaal doe ik dit nooit.’ Ik heb het nog niet uitgesproken en ik hoor hoe belachelijk dit klinkt. Ik kijk naast me en ik zie een glimlach op zijn gezicht verschijnen. ‘Naar klanten toe gaan, bedoel ik. Meestal doe ik het via Skype.’ Hij knikt begrijpend en draait de auto behendig door de drukke stad.
‘Ik wil altijd zien met wie ik werk’, antwoordt hij. ‘Altijd. Soms is dat zonde van mijn tijd. En soms is het een aangename verrassing.’ Ik probeer aan zijn gezicht af te leiden in welke categorie ik val. Dat lukt niet. Onopvallend pluk ik de hondenharen die op mijn rokje zitten eraf. Haren van mijn overleden hond, die voor altijd aan de bekleding van de stoelen van mijn Twingo zullen kleven. Twee blonde hondenharen dwarrelen nu door zijn auto, weggeblazen door de koele lucht van de airco. Ik doe of ik het niet zie. Hij ook.
Eén van de redenen waarom ik dol ben op Skype is dat ik een hekel heb aan smalltalk. ‘Hoeveel kinderen heb je?’, vraag ik, wijzend naar de achterbank waarop twee autostoeltjes staan. ‘Twee. Een tweeling. Een jongen en een meisje van drie jaar.’
Ik ben blij als zijn telefoon gaat. ‘Met mij’, roept een enthousiaste vrouwenstem door de speaker. Nog voordat ze verder kan praten, breekt hij haar zin af. ‘Je staat op speaker en ik ben niet alleen. Ik bel je vanmiddag, goed?’ Zijn mondhoek krult een beetje als hij heeft opgehangen. Ik kijk nonchalant naar buiten alsof ik niets heb gehoord, alsof ik niets denk. Maar in mijn hoofd speelt zich al een drama af.
‘Hoe ben je eigenlijk bij mij terecht gekomen?’ Ik ben blij dat ik het onderwerp van gesprek weer een zakelijke wending heb gegeven. ‘Google. Gewoon Google. Ik vond je gelijk leuk.’ Ik vind jou ook meteen leuk, denk ik.
Kleine speldenprikjes in mijn oksels en mijn liezen.
‘Hoe je schrijft, wát je schrijft. Net of je er zelf bij bent.’ Ik lach een bescheiden lachje. ‘Je maakte me nieuwsgierig. Dus, tja..’
Hij heeft een enorme voorsprong op mij. Over hem was nauwelijks informatie te vinden op internet. Ik Google ook al mijn klanten, speur het internet af naar foto’s, liefst privé. Het gebeurt niet vaak dat iemand onzichtbaar blijft voor het web. Over hem vond ik niets. Geen Facebook-pagina en zelfs geen LinkedIn-profiel, geen Google+. Voor mij is hij in elk geval een verrassing en nu al de Lekkerste Klant van het Jaar.
We zeggen niet veel tijdens de autorit maar de kleine ruimte vult zich met een onzichtbare lading. De spanning die tussen ons voelbaar is, spint dikke draden door de lucht. Mijn dijbeen plakt vast aan de lederen bekleding als ik wil verzitten en ik sla mijn benen over elkaar. Hij kijkt, zijn linkerhand ligt losjes over de versnellingspook. Grote handen, goed verzorgde nagels. Waarom denk ik aan seks?
‘Oké.’ Bij het Kruisplein sorteert hij zijn wagen voor.
Mijn mond voelt droog, ik lik mijn lippen en we kijken elkaar aan. Lang. Hij knikt langzaam.
Bedreven rijdt hij zijn 4WD door de parkeergarage. Eerst de eerste laag en dan steeds verder naar beneden. Ik word er een beetje draaierig van en de geur van uitlaatgassen dringt de auto in. Hij vindt het leuk en geeft nog wat meer gas zodat de banden piepen op de gladde vloer.
‘Helemaal naar de kelder dan maar’, zegt hij met een gemaakt griezelige stem. Als we uiteindelijk niet verder kunnen, zie ik op de muur -5 staan. ‘We zitten twintig meter onder de grond. Word je daar claustrofobisch van?’ Ik lach. ‘Nee hoor, daar zijn ergere dingen voor nodig.’
Na lang zoeken, parkeert hij de auto, doet zijn gordel los en houdt een hand tegen mijn borst als ik wil uitstappen. ‘Ik ga je een verhaal geven’, zegt hij zelfverzekerd. ‘Je krijgt het van mij. En als ik het teruglees, wil ik elk detail erin herkennen en opnieuw beleven. Alsof ik er zelf bij ben.’
Zonder aarzelen drukt hij op een knopje waardoor alle portieren sluiten. Weer dat bliepje. Dan voel ik zijn hand die mijn rokje opzij schuift. Hij buigt zijn grote lichaam naar me toe en kust me. Stoppels prikken en zijn adem zucht zoet over mijn wang. Ik doe mijn benen en mijn lippen tegelijkertijd langzaam van elkaar. Op twintig meter onder de grond maken we samen een verhaal.
Als ik het een week later aan mijn man laat lezen, moet hij lachen. ‘Maak je niet genoeg meer mee, dat je nu dingen gaat verzinnen? Ik vind het wel leuk, weer eens iets anders.’
Deze column is geschreven in opdracht van Taglibro Magazine en werd daar eerder gepubliceerd.