Het gezin is compleet. Met z’n vijven staan we om mijn vader heen. Hij ligt op zijn bed in zijn kleine kamertje. Zijn ‘kantoortje’ waar hij al jaren zijn middagdutje doet. Om ruimte te maken, hebben mijn broer en zus de grote werktafel van de muur gehaald. Mijn andere zus haalt een fauteuil uit elkaar. Uit de zitting valt een portemonnee. ‘Ach,’ zucht mijn moeder, ‘die was hij al een week kwijt.’

Het bed wordt van de muur geschoven zodat we er allemaal bij kunnen. We zetten een rechte houten stoel aan het voeteneind voor mijn moeder neer. Ze ziet er moe uit. De uren nadat ze hem heeft gevonden, hebben haar veel energie gekost. Haar hoofd zit vol. Alle informatie die op haar afkomt, kan ze niet meer onthouden en het dringt nog maar langzaam tot haar door dat ze er nu niet alleen voor staat. Dat wij haar ogen, oren en geheugen zijn.

Op aanwijzing van de medewerkers van het uitvaartcentrum, beginnen we mijn vader uit te kleden. Eerst wat onwennig maar al snel zonder reserves. Eerst zijn vest, dan zijn bloes. We trekken aan de mouwen, sjorren aan de achterkant en duwen hem voorzichtig overeind. De knopen van zijn bloes lijken er met geweld te zijn afgetrokken en vertellen iets over zijn laatste minuten. We bekijken de wondjes op zijn gezicht, poetsen het gestolde bloed met een washandje weg en ontdekken nog wat bloeduitstortingen. We speculeren wat. Zijn lichaam wordt door ons gewassen, gestreeld, gerespecteerd.

Zijn lichaam wordt door ons gewassen, gestreeld, gerespecteerd.

Zo vreemd vertrouwd.

We omringen onze vader met liefde. Het kleine kamertje is ineens groot genoeg voor ons allemaal. We pakken zijn handen, bekijken zijn nagels, poetsen zijn mond. Onze handen geven uiting aan onze liefde. Onze zorg verzacht ons eigen verdriet.

Mijn moeder heeft zijn kleren uitgezocht. Precies zoals hij altijd was. Hij krijgt sokken aan. Bij de schoenen schudt mijn moeder haar hoofd.

Daar ligt hij, zoals hij zo vaak in ons midden was. Hij is erbij maar hij is er niet. Het isolement dat er soms zo pijnlijk uitzag, heeft plaatsgemaakt voor opluchting omdat hij zich niet langer buitengesloten hoeft te voelen.

We zijn klaar. En zo voelt het ook. Wij zijn klaar, hij is klaar. Hij mag mee. Er wordt gevraagd of moeder niet liever even ergens anders heen wil omdat het geen prettig gezicht is, als meneer op een brancard de trap af moet. ‘Nee,’ zegt ze zonder aarzelen.

Niets voelt meer akelig. Niets voelt meer vreemd. Het is zoals het is.

De medewerkers slaan een fris gewassen en gestreken laken uit en spreiden het uit over de brancard die naast het bed op de grond ligt. Voorzichtig wordt zijn lichaam overgelegd op de brancard. Ze gaan met grote zorgvuldigheid te werk en zoeken oogcontact voordat ze mijn vaders gezicht bedekken en hem dan stap voor stap in het smetteloze laken wikkelen. ‘Dit is altijd even akelig’, zegt de mevrouw met een onvervalst Deventers accent. Het witte pakket wordt in zwart plastic gewikkeld en met autoriemen vastgegespt. Het is zoals het is.

Haast verticaal wordt hij de trap afgedragen. Als we even later in het donker achter de brancard de straat op lopen, is hij afgedekt met een rood fluwelen kleed. Ze rollen hem soepel via de achterklep in het rouwbusje dat klaarstaat. Aan de linkerkant in de bus, naast mijn vader, staat zijn kist al klaar.

De klep gaat dicht. Eén van de medewerksters loopt voor het busje uit en het busje rijdt stapvoets achter haar aan, naar het einde van de straat. Precies het stukje dat mijn vader met zijn rollator ging; tot de hoek en weer terug. De medewerkster stapt in. De chauffeur geeft gas en mijn vader gaat het hoekje om.

 

 

 

 

CURSUS SCHRIJVEN VOOR HET WEB 2016