Ik groeide op in de tijd dat roken nog als een goede sociale gewoonte werd gezien. Mijn vader, die hoofd van de lagere school was en daarmee een behoorlijk aanzien genoot, pafte wat af. Voor schooltijd, na schooltijd en onder schooltijd. Ik kan me niet herinneren dat kinderen erover klaagden en ouders protesteerden niet.
Als er iemand jarig was, bakte mijn moeder appeltaart en boterkoek. Op de salontafel stond naast de suiker en de koffiemelk, een glas met sigaretten voor de gasten. Gladstone met filter voor de dames, Caballero’s zonder filter voor de heren. Geglazuurde asbakken naast diverse gekleide creaties die mijn vader van zijn vier kinderen voor Vaderdag cadeau had gekregen.
Ik herinner me mijn vaders eerste hartinfarct. Om aan te sterken kreeg hij tussen de middag gebakken lever op brood, dronk hij een glaasje rode wijn voor het slapengaan en moest hij stress zien te vermijden. ‘En stoppen met roken,’ zei mijn moeder voorzichtig. De cardioloog had mijn vader toegesproken. Roken was slecht voor hart en bloedvaten. Zijn hartinfarct was het bewijs. Mijn vader mompelde iets. Hij gaf daarmee aan dat hij vanaf dat moment alleen nog stiekem rookte. Iedere avond moest hij ‘een brief posten’, ‘een ommetje maken’ of ‘de vuilnis buiten zetten.’ Wij wisten allemaal hoe het zat en keken hem gniffelend na.
Op tienjarige leeftijd rookte ik mijn eerste shaggie, aangemoedigd door mijn oudere zus. Pien was zo’n stoer voetbalmeisje dat graag op onderzoek uitging. Zo’n meisje dat op zondagochtend als iedereen nog sliep, het stopcontact uit elkaar draaide terwijl de stroom er nog op stond. Gewoon om te kijken wat er dan gebeurt. Pien vond het tijd worden om een sigaret uit te proberen. Niet een gewone Gladstone of Caballero, maar een zelf gedraaid shaggie. Ze had vloeitjes opgeduikeld uit de bureaulade van mijn vader en de shag gingen we zelf maken.
We wachtten tot het zondagmiddag was. Dan ging mijn vader naar school om de verwarming aan te zetten voor de nieuwe schoolweek. Wij mochten dan met hem mee. Terwijl hij aan het rommelen was in de lerarenkamer, renden wij door de gangen, gleden van de trapleuning af of dansten op het podium. Niet deze zondag. Deze zondag gingen we puntenslijpen. De ene doos met potloden na de andere draaiden we door de grote blauwe schoolpuntenslijper en het slijpsel vingen we op in een zakje dat we meenamen naar huis.
Thuis gingen we achter het schuurtje in de bosjes zitten. Vloeitjes, lucifers en puntenslijpsel. Bedreven draaide Pien in één keer een strak shaggie en stak het aan alsof ze al jaren rookte. Vol ontzag keek ik hoe zij haar adem net zo lang inhield tot haar hoofd rood aanliep. De ontlading toen ze de rook in één ademstoot uitblies, alsof ze lang onder water had gezeten. Een kort moment hapte ze naar lucht en herstelde zich snel. “Nu jij,” zei ze gedecideerd. Ik nam de peuk van haar aan. Het rook naar verbrand papier, open haard en nog iets onbekends. Ik volgde haar voorbeeld, nam voorzichtig een hijs en hield de rook zo lang mogelijk in mijn mond. Ik blies uit en knikte. “Lekker.”
Aan het eind van de dag was het lood naar ons hoofd gestegen en de rook naar onze maag. Bleek maar trots zaten we aan het avondeten. Dit hadden we toch maar mooi gedaan.
Een paar jaar later zat ik in de brugklas en legden mijn beste vriendin en ik geld bij elkaar voor een pakje Pall Mall. We zochten een flatportiek op om droog te staan en trokken er een hele middag voor uit. De eerste sigaretten smaakten nog naar lijm. Maar die smaak verdween toen mijn hele mond gevoelloos was na de tiende sigaret. Toen het pakje leeg was, werden thuis de piepers op tafel gezet. Bleek en zonder trek gaf ik de pannen door.
Vanaf die dag behoorde ik tot de rokers. In de jaren die volgden, heb ik vermoedelijk meer dan tweehonderdduizend sigaretten gerookt. Ik heb tientallen stoppogingen gedaan. Soms lukte het een dag, soms twee jaar.
De afgelopen maanden rookte ik stiekem. Uit schaamte én omdat mijn zoontje het niet mocht weten. Al snel bleek dat ik niet de enige was. Er ging een wereld voor me open. De Wereld van de Stiekeme Roker.
De Stiekeme Rokers zijn vrouwen. Moeders om precies te zijn. Moeders die stiekem roken voor hun kinderen. Rond negen uur ‘s avonds kom je ze tegen. Op een verlaten fietspad, met de hond of verscholen achter een fietsenschuurtje waar een rookpluim boven de schutting uitkomt.
Zelf verstopte ik een sigaret in de ene en een aansteker in de andere cup van mijn beha als ik de hond ging uitlaten. Na afloop kauwde ik op een handvol Fisherman’s Friends. Stiekeme Rokers hebben houvast aan hun rituelen. Sigaretten, peukjes, aansteker: alles heeft een vaste plaats en niets zal ooit per ongeluk ergens rondslingeren. De Stiekeme Roker gaat gebukt onder schuldgevoel en schaamte en ze maakt het zichzelf moeilijk tijdens etentjes, verjaardagen en vakanties. Zes weken lang niet roken omdat de kids er voortdurend bij zijn? De Stiekeme Roker kan dat. Na zes weken als de schoolbel van de eerste schooldag is gegaan, steekt ze er gewoon weer één op.
De Stiekeme Roker kan jarenlang verslaafd zijn aan drie sigaretten per dag en zich er niet toe zetten om helemaal te stoppen. Nu niet. Nooit niet. Nog niet.
Toch was ik het op een dag zó vreselijk beu. Het stiekeme gedoe. Mijn kinderachtige gedrag. Mijn zwakke kant. Ik prikte een datum en bereidde me voor. Ik sloeg een paar pakken nicotinekauwgom in. Omdat 2 milligram me wat zwaar leek voor iemand die drie sigaretten per dag rookte, knipte ik alle kauwgompjes zorgvuldig doormidden en deed ze in een doosje. Met deze voorraad kon ik even vooruit. De avond voordat ik definitief stopte, rookte ik zonder rituelen mijn laatste sigaret. Stiekem roken, betekende ook stiekem stoppen.
‘s Avonds vroeg ik of mijn zoon zin had om even mee te gaan de hond uitlaten. Nu ik niets meer te verbergen had. Terwijl we de straat uitliepen, trok mijn zoon een vies gezicht en spuugde vol walging iets uit op de grond. “Getver! Mam, wat zijn dat voor snoepjes, in dat doosje op je kamer?”
Deze column is geschreven in opdracht van Taglibro Magazine en werd daar eerder gepubliceerd.