Als ik binnenkom is de wachtkamer leeg. Gelukkig.

Voorzichtig ga ik zitten op mijn linkerbil. Mijn rechterbil laat ik een beetje naast de zitting hangen. De stoel voelt koud aan. De linoleumvloer glanst. De werkster is vast net vertrokken.

Ik werp een blik op de klok. Ik ben vroeg. Ik zou wel een tijdschrift willen doorbladeren maar die liggen op een keurig stapeltje op de leestafel.

Dan moet ik weer opstaan. Laat maar.

De deur zwaait open. ‘Mevrouw Rothuizen! Kom verder.’ De dokter houdt de deur met haar ene hand wijd open en de andere hand steekt ze ter begroeting naar mij uit.

Moeizaam kom ik overeind. Als ik haar aankijk zie ik wat ze denkt:

‘O nee hé… is het weer zover?’

In haar spreekkamer zegt ze iets heel anders. ‘Ga zitten. Wat kan ik voor je doen?’ Alsof ze werkelijk geen idee heeft waarvoor ik hier ben.

Ik wijs op mijn lies. ‘Ik blijf liever staan.’ zeg ik met een klein stemmetje.

‘Och kind. Nee toch. Is het weer zover? Nou laat maar eens zien.’ zegt ze met medeleven in haar stem.

Terwijl ik me uitkleed, bekijkt ze mijn dossier in haar computer en concludeert dat het twee maanden geleden is dat ik bij haar was.

‘Weer dezelfde plek?’

‘Nee’ zeg ik ‘nu aan de andere kant.’

Ik leg mijn joggingbroek over de rand van de stoel naast de behandeltafel.

Ondergoed draag ik niet.

Te pijnlijk.

Ik zie er raar uit in mijn blote kont met grote sokken aan mijn voeten. De dokter is inmiddels naast de behandeltafel komen staan. Ze trekt een paar latex handschoenen aan. Om ze goed te laten passen trekt ze zo hard dat ze als elastiekjes terugknappen.

Ik voel me ongemakkelijk als ze toekijkt hoe ik voorzichtig de tafel bestijg. Het papier dat over de tafel is uitgerold knispert onder mijn billen.

De schaamte voorbij ga ik met mijn benen wijd in het volle licht liggen.

Mijn rechterknie zoveel mogelijk naar buiten gedraaid zodat ze er goed zicht op heeft.

Een onduidelijk grommend geluid stijgt op uit de keel van de dokter. Ze draait de bureaulamp bij zodat het schijnsel op het getroffen gebied valt.

Als ze heel voorzichtig voelt begin ik te kermen van de pijn.
‘Ik heb het al gezien. Ik ga je verlossen. Wil je verdovingsspray? Lijkt me wel nodig.’

We weten allebei wat er gaat komen en we zien er allebei tegenop. Daarvoor hebben we ieder onze eigen redenen.

Ze ontsmet de plek. Ze spuit de verdovende spray erop. De gloeiend hete plek wordt koud. Maar niet gevoelloos. Ze belooft dat ik het niet voel als ze snijdt. Maar dat zegt ze altijd.

Ik draai mijn hoofd weg en haal diep adem. Ik hoor dat ze het folie van het gesteriliseerde mesje afhaalt. Het deksel van de pedaalemmer hoor ik open en dicht gaan.

Ik kijk even snel hoe ver ze is en herken het mesje in haar hand. Het is hetzelfde mesje als mijn pedicure gebruikt om het harde eelt van mijn voeten te snijden. Ik doe mijn ogen dicht.

Een felle snijdende pijn vlamt op in mijn lies. Onmiddellijk wordt de behandelkamer gevuld met de stank van rottend eten. Van dode dieren. Van bedorven vlees. Van verstopte afvoer. Van ontbinding.

Van ontsteking. Misselijkmakend. Smerig.

De dokter draait haar gezicht van me af en ik zie hoe ze haar kokhalsneigng probeert te onderdrukken.

Maar we zijn er nog niet.

Ze moet het nu afmaken.

Alles moet eruit geduwd worden. Dat kan maar op één manier. Ze moet duwen. Hard duwen om de onderhuidse kanalen leeg te drukken. Net zo lang tot er alleen nog bloed uit komt.

Ik zie de verbandgaasjes die ze op de behandeltafel naast me neer legt. Iedere keer nadat ze heeft geduwd legt ze zo’n vies gaasje met witte pus vermengd met bloed naast mijn been.

Dan duwt ze zo hard dat ik in huilen uitbarst. Het zweet staat op haar voorhoofd. Haar ogen puilen een beetje uit.

‘Ik zet even het raam open.’ zegt ze.

Ze neemt een volle teug frisse lucht voordat ze weer een blik tussen mijn benen werpt. ‘Ik moet nóg een keer snijden. Er zitten meerdere kanalen naast elkaar. Ik krijg het er niet in één keer uit.’

Alle handelingen worden herhaald. Mijn nagels laten diepe afdrukken achter aan de binnenkant van mijn handen. Zo hard knijp ik erin.

Als ze de laatste etter eruit heeft geduwd, haalt ze zichtbaar opgelucht adem. Ze legt een drain aan omdat ze bang is dat ik anders morgen weer terug moet komen.

Dat wil ze niet.

Ik weet wel waarom.

Gaasjes en een dot watten moeten de boel opvangen totdat ik thuis ben. Ik sta op en ben een beetje duizelig. Terwijl de dokter haar handschoenen in de pedaalemmer gooit, trek ik mijn joggingbroek weer aan. Als ik mijn veters heb gestrikt en wil opstaan, voel ik dat ik mijn broek achterstevoren aan heb getrokken. Ik zeg niks.

Ik verlaat de praktijk en zie dat de wachtkamer inmiddels vol zit. Ik vraag me af of degene na mij nog ruikt wat er op de behandeltafel is gebeurd. Ik ga ervan uit dat de dokter het papier op de tafel inmiddels heeft vervangen.

Als ik in de auto zit doe ik nog een klein huiltje.

Een ik-vind-mezelf-zo-zielig huiltje. Maar de helse pijn begint te zakken nu de druk ervan af is. Als ik maar zorg dat de wond zolang mogelijk open blijft, komt het goed. Dat weet ik uit ervaring.

Ik draai het raampje van de auto open. Ik ruik mezelf. Ik ruik acné etopica. De zoveelste aandoening met een exotische naam.

 

In het kader van #ElkeDagBloggen ga ik de uitdaging ook eens aan. Voor een weekje. En omdat het elke dag is zal ik bloggen over alledaagse onderwerpen. Dit was blog 6.

photo credit: Stu Willis via photopin cc 

photo credit: Julep67 via photopin cc