Ik zit in de auto en doe mijn oortjes in. Bellen met mijn moeder doe ik bij voorkeur als ik met de hond loop of in de auto zit. Zo’n telefoontje kan wel een uur duren. Tijd die ik wil nemen. Moet nemen. Maar ik doe het veel te weinig. Schuldgevoel. Eigen schuld, dikke bult. Ze eist niets, ze vraagt niets maar is blij als ze haar hart even kan luchten. Tot in detail. Het overgaan van de telefoon klinkt hard in mijn oren. Ik zet hem snel wat zachter. Hij blijft lang overgaan en dan hoor ik de stem van mijn vader. ‘Rothuizen’, klinkt het schor. Ik schrik.

Neemt pa op? Waarom?

‘Hey pa!’, schreeuw ik hard. ‘Met mij, met je liefste dochter. Met Lotty…’
‘Oh hé, ja eh…’
‘Hoe komt het dat jij opneemt?’ roep ik onverminderd hard.
‘Uhm ja, uhm: ik ben alleen thuis.’
‘Is mama boodschappen aan het doen?’
‘Uuh, Greet is met de fietsss. Met de fietsss. Weg. Boodschappen.’
Hier had ik niet op gerekend. Ik moet even omschakelen. Ik herinner me dat ik, toen ik net op kamers woonde, naar huis belde. Ik had het luisterend oor en de troostende woorden van mijn moeder nodig. Ik heb gewoon -zonder iets te zeggen- opgehangen toen mijn vader de telefoon opnam. Van schrik. Uit teleurstelling. Uit egoïsme. Omdat ik het zo moeizaam vond om een gesprek met hem te voeren.

Nu hang ik niet meer op. Ik ben aangenaam verrast. Ik span me in om een gesprek met hem te voeren. Het gaat de laatste maanden snel met hem. Ineens is hij een bejaarde man. ‘Hoe gaat het pap? Ik hoor alle verhalen van mama over de geriater…’

Hij vangt flarden op en maakt er zelf een zin van. Hij gokt goed.

Ik spreek ieder woord overdreven duidelijk en hard uit en wacht dan of mijn woorden als hele zin aan de andere kant van de lijn worden ontvangen. Hij vangt flarden op en maakt er zelf een zin van. Hij gokt goed. ‘De dokter. Ja. En de hulp, hoe heet het… ik kan er niet opkomen. Ze wast me elke dag.’
‘De thuishulp?’
‘Ja. De thuishulp.’
‘Hoe vind je dat? Dat die elke dag komt?’
‘Ja goed hoor. Je moeder hè, het wordt zwaar voor haar. Die wil nog. Die wil fietsen, eruit. Ja, ja.’
‘Wat vind je ervan pap, dat iedereen jou aan de gang wil houden…’
Ik bouw een stilte in en aan het instemmende geluid aan de andere kant, begrijp ik dat ik verder kan praten. ‘Wat vind je daar nou van: de geriater -pauze- een rollator -pauze- fysiotherapie…?’
Het zijn rare gesprekken. Zinnen van aan elkaar geregen trefwoorden die elke nuance missen. Maar het werkt. Hij begrijpt wat ik bedoel. Als hij antwoord geeft weet ik wat me de hele tijd al opvalt: zijn uitspraak ik slechter geworden. Soms klinkt het zoals een dove praat. Hij articuleert niet meer en het lijkt alsof zijn tong niet meebeweegt. Toch klinkt hij helderder dan ooit. Hij vertelt over de fysiotherapeut die met hem ging wandelen om hem aan de rollator te laten wennen. ‘Tot het einde van de straat. Toen moest ik terug!’
Met zijn intonatie is niets mis. Die verraadt hoe vreselijk hij dit vindt.
‘In de zomer liep ik nog naar de winkels. Nu kan ik niet meer verder. Het eind van de straat.’ Hij kucht zachtjes en geeft daarmee het einde van zijn zin aan.
‘Dus je conditie is ook erg slecht?’, vraag ik.

‘Nou. Het duurt niet lang meer hoor. Ik denk dat het niet meer zo lang duurt.’

Deze zin sprak hij heel duidelijk uit. Toch vraag ik wat hij bedoelt.
‘Ik ben oud geworden Anneke. Eh, Greet. Nee! Lótty.’
Ik hoor de ergernis in zijn stem als hij zijn eigen vergissing opmerkt.
‘Nee, ik denk dat dit geen maanden meer gaat duren. En dat hoeft van mij ook niet.’
Ik slik. Hij zegt het echt. Zo klinkt dat dus, als iemand maar lang genoeg aan de zijlijn van het leven heeft gewandeld en het vooruitzicht is, dat de afstand alleen maar groter gaat worden. ‘Vind je het wel genoeg zo, pap? Wil jij al die hulp nog wel, of zit je liever gewoon met je krantje thuis?’
In gedachten zie ik hem zitten. In zijn eigen stoel met een felle lamp recht boven zijn hoofd. Een krant, een kopje koffie en stilte om hem heen. Zijn onvrijwillig isolement.

‘Ja. Laat mij maar. Het is goed zo.’

Hij klinkt moe en op. Hij klinkt alsof hij er klaar mee is. ‘Heb je gehoord dat we kerst weer met die hele grote groep vieren in Breda? Mama is bang dat jij zo’n reis niet meer volhoud. Heb je er wel zin in of niet?’
Ik hoor hoe ongelooflijk dom het is om deze vraag te stellen aan iemand die net heeft gezegd dat het allemaal niet meer hoeft. Dan zegt hij vol overtuiging: ‘Kerst. Breda. Ja, leuk. Dan hoef ik alleen maar te zitten. Gezellig.’
Hij klinkt moe en op. Hij klinkt alsof hij er klaar mee is. Maar nog niet helemaal.

photo credit: macinate via photopin cc

CURSUS SCHRIJVEN VOOR HET WEB 2016