Ik ben zo geconcentreerd aan het werk dat ik schrik van een agendamelding.

Podotherapeut over 15 minuten.

O ja! Helemaal vergeten. Ik gris mijn autosleutels uit de gang en doe een dikke sjaal om voordat ik in mijn auto spring. Nog geen vijf minuten later zet ik mijn auto op het parkeerterrein. Livit orthopedie staat met grote letters op de enorme etalageruiten.

‘Neemt u daar maar plaats.’
De dame van de receptie wijst naar de tafel die in het midden van de grote ruimte staat. Terwijl ik ernaartoe loop, kijk ik naar de displays met afbeeldingen van beenprotheses en andere hulpmiddelen waar ik de naam niet van ken. Ik neem een vrije stoel en groet de mensen die aan de tafel zitten te wachten. Gemiddelde leeftijd 70-plus, schat ik zo.

Ik blader wat in een beduimelde PLUS Magazine. De mevrouw naast mij houdt haar rollator angstvallig vast. Alsof iemand ermee vandoor zou gaan. Haar man brengt haar koffie in een plastic bekertje. Als ze drinkt is het net of ze een hap uit het bekertje neemt. Toch gaat het goed. Ze sluit elke slok af met een intens tevreden zucht.

Hap. Slik. Zucht.

Ze neemt veel kleine slokjes. Nog één zucht en ik pak haar koffie af.

‘Mevrouw Rothuizen?’
Ik ben opgelucht dat ik mijn naam nu al hoor. De andere wachtenden zijn zichtbaar geïrriteerd. Ze kwam als laatste binnen. Dat kán niet kloppen. Ik hoor het ze denken.

Ik loop achter de meneer aan die mij riep. Langs de wand staan losse etalagebenen met dikke vleeskleurige steunkousen. Posters met blije senioren op een golfbaan. Wandrekken met orthopedische schoenen. Een tafel vol steunzolen in verschillende materialen. Ik voel me niet helemaal thuis.

Posters met blije senioren op een golfbaan. Wandrekken met orthopedische schoenen.

We lopen door tot vlak voor de enorme etalageruit die uitzicht heeft op het parkeerterrein. Parallel aan de ruit loopt een lange loper. Een rode loper. Maar deze is zwart. En het is een mat. De meneer wijst naar een stoel. ‘Neem plaats.’
Als ik zit, gaat hij tegenover me zitten op een krukje. ‘Doe de schoentjes maar uit en vertel me maar eens wat de klachten zijn,’ zegt hij opgewekt.

De oude gelubberde UGG’s glijden zo van mijn voeten af. Hij pakt er een op en kijkt misprijzend naar de slappe zool.
‘Zo. Leg uw rechtervoet maar in mijn schoot. Sokjes uit.’ Gehoorzaam doe ik wat me wordt opgedragen. Het voelt vreemd om mijn voet in de schoot van een vreemde man te leggen. Ik omzeil zijn schoot en leg mijn voet op het randje van zijn bovenbeen.

‘Ontspan.’ Hij geeft een tikje tegen mijn voet. Dan pakt hij mijn voet met zijn blote handen en bekijkt hem belangstellend. Mijn voeten zijn vies. Nee, ze zijn niet vies. Ze lijken vies; er kleven allemaal zwarte pluisjes aan van mijn sokken. Het is de nieuwigheid, maar leg dat maar eens uit. De meneer doet net of hij het niet ziet en strijkt met zijn vingers over mijn hiel, de wreef, mijn voetzool, mijn tenen en eindigt bij het kuiltje onder mijn voet.

Waarom draagt die man geen handschoenen en hoeveel voeten raakt hij aan op een dag, vraag ik me af. Hij wrijft even vluchtig aan zijn neus. Er blijft een pluisje van mijn sok aan hangen. Voorzichtig zet hij mijn voet op de grond. ‘Wilt u even uw broekspijpen oprollen en daar gaan staan. Op die mat.’ Terwijl ik ernaar toe loop voel ik dat hij mijn loopje observeert.

Daar sta ik.

In de grote ramen zie ik mezelf weerspiegeld. Op blote voeten. Opgerolde broekspijpen. Mijn grote wijde trui zorgt voor een enorm silhouet. Mijn haren hangen langs mijn gezicht. Ik sta in de etalage van Livit Othopedie en het is lunchpauze. Mannen in slecht zittende pakken met boterhammetjes in hun hand lopen voorbij en kijken nietsvermoedend naar binnen. Ik zoek naar een elegante houding.

‘Doorgezakte voeten, scheve rug. En ongelijke beenlengte als ik me niet vergis. Zijn uw benen wel eens opgemeten?’ Hij wacht mijn antwoord niet af en komt naar me toe met grote waterpas die hij op mijn heupen plaatst. Hij fluit tussen zijn tanden. ‘Als ik het niet dacht: zo scheef als een tierelier!’ roept hij blij. Hij ziet niet dat nu ook mijn gezicht scheef staat.

‘Lopen maar. Op de mat. Ik kijk op de computerbeelden hoe u uw voeten neerzet.’
Ik doe echt heel erg mijn best om normaal te lopen. Ik denk aan een rode loper. Aan de catwalk.

Rug recht.
Kin omhoog.
Borst vooruit.

Maar ik ben hier voor steunzolen, bedenk ik me op tijd. En ik loop met opgeheven hoofd over de mat naar de meneer toe.

‘En lichte X-benen. Is dat al eens tegen u gezegd?’ Ik knik en in stilte denk ik aan de stomme Piedro gezondheidsschoenen die ik mijn hele jeugd moest dragen. ‘Later zal je me dankbaar zijn,’ zei mijn moeder altijd vol overtuiging. Nu realiseer ik me dat ik net zo goed mijn hele leven op teenslepers had kunnen lopen.

Nadat ik een keer of tien op en neer heb gelopen op de mat moet ik nog wat vragen beantwoorden. In minder dan twee minuten weet hij hoe oud ik ben, hoeveel ik weeg en dat ik pijn heb in mijn knieën, heupen, rug en nek.

Hij had me net zo goed kunnen vragen op een drukke zaterdagavond een rondje langs de overvolle terrassen op de Grote Markt te rennen. Naakt.

Dan zou ik me minder bloot voelen.

 

 

photo credit: Cín via photopin cc

photo credit: scragz via photopin cc