Een lang weekend Budapest met lief. De stad bekijken. Hand in hand. Goulashsoep eten en Hongaarse wijn drinken. Bijpraten en vozen.

Lief heeft oud-collega W. via Facebook opgetrommeld die ons van het vliegveld komt ophalen. W. woont sinds vijf jaar in Budapest en wil best even chauffeuren.

Ik beland op de achterbank. Iets met rollenverdeling. Ik volg het gesprek tussen de twee mannen voor mij terwijl ik probeer oogcontact met W. te maken via de achteruitkijkspiegel. Hij kijkt niet maar vertelt honderduit over zijn Hongaarse vriendin. Of lief een foto wil zien, vraagt hij enthousiast. Hij wacht het antwoord niet af en duwt zijn iPhone onder de neus van J.

Ze is jong.

Zeker vijfentwintig jaar jonger dan W. die zijn pensioen aan de horizon ziet glooien.

Hij vertelt vol trots hoe hij haar heeft verleid. Met geduld en geld. Hij triomfeert. Lief murmelt nietszeggend.

 

‘Heb ik al verteld over de tweeling? De tweeling die bi is?’

 

Zelfs aan het achterhoofd van mijn lief zie ik dat zijn ogen beginnen te rollen als hij de plaatjes van de tweeling bekijkt.

‘Ja jongen, Budapest heeft de mooiste vrouwen. Let maar op!’

Als hij ons afzet bij ons hotel weten we nóg niet wat de mooiste plekken van de stad zijn. Die zoeken we zelf wel op. We zetten de tassen in de hotelkamer en doen wat lovers doen bij aankomst in hun hotelkamer voordat we de stad ingaan.

Hongaren zijn kouwelijke types. Ze dragen zonder uitzondering dikke jassen en een muts. Overal waar we komen loeit de verwarming zo hard dat de temperaratuur wordt opgejaagd tot zo’n 26 graden. Niet op deze hitte voorbereid, trek ik in elk restaurant mijn kleren tot aan mijn hemdje uit.

 

De overgang. Ik hoor het ze denken.

 

Bij het ontbijt staan twaalf schalen rauwkost. Ik heb ze geteld. Er zijn ook eieren. Gekookt. Spiegelei. Roerei. Omelet. De dames prikken in hun rauwkost. De heren en ik eten zwijgzaam hun ei.

We hebben vier dagen om de stad bezichtigen en lopen de benen onder onze kont vandaan. Na twee dagen geven we toe aan onze fysieke beperkingen. Kuiten, enkels en knieën protesteren hevig.

We besluiten het rustiger aan te doen. Vanavond gaan we uit.

Ik tover een kijk-allemaal-naar-mij-outfit uit mijn tas. Terwijl ik me opmaak en aankleed word ik met goedkeurende blikken gadegeslagen door lief.Ik vervang mijn steunzolen door hoge felblauwe sleehakken. Ik hijs me in een mini jurkje -dat meer op een truitje lijkt. De stof is op wonderbaarlijk perfecte manier geweven.

Loeistrak waar het in toom moet worden gehouden. Uitdagend waar de boel uit haar voegen mag barsten. Zonder beha wordt de boel door het breisel tot ongekende hoogtes opgeduwd en krijg ik er een cupje bij. Het mini jurkje -dat meer op een truitje lijkt- kost wat duiten maar is meer dan de moeite waard.

Vol zelfvertrouwen ga ik op pad.

Als we een paar uur later aan het dessert zitten in de hipste tent van Budapest (lang leve Tripadvisor) begint de zaak in no-time vol te lopen. Personeel rent op en neer om het café om te bouwen tot discotheek en even later knallen de beats van de deejay uit de boxen.

 

En dán gebeurt het.

 

Het begint met één mooie dame die binnenstapt. Slank, klein, lange haren, jurkje, hoge hakken. Goed verzorgd.

Alles op de goede plek en in de juiste verhouding.

Akelig knap.

Al snel volgt nummer twee. En drie. Alsof er een touringcar voor de deur is gestopt die het ene na het andere lekkere wijf uitspuugt. Hier. Voor mijn neus. Voor de neus van mijn lief.

Tientallen prachtige Hongaarse vrouwen stappen achter elkaar het café binnen. De een nog mooier dan de ander. Twee dingen hebben ze gemeen: ze zijn allemaal slank en lopen allemaal moeiteloos op palen van 10 centimeter of meer.

Ineens begrijp ik de rauwkost.

 

Soms zijn ze in gezelschap van een Hongaarse man. Ook de mannen lijken op elkaar. Ze zijn allemaal blijven hangen in de grauwe kleuren van het uniforme communisme: grijs, zwart, bruin en donker blauw. De haren kort geschoren, lekker praktisch. De mannen zijn onderling inwisselbaar.

Terwijl de dames om ons heen zoemen is een gesprek met lief onmogelijk geworden. Zijn aandacht wordt voortdurend afgeleid. Zijn ogen hebben het te druk met scannen. Van boven naar beneden en weer terug. Volgende.

Beschaamd kijkt hij me aan met een ik-kan-er-ook-niets-aan-doen-blik. En ik snap het.

 

Ik kijk namelijk ook.

 

 

Ik baan me een weg over de dansvloer naar de toiletten. Niemand die naar mij kijkt. Niemand die mijn jurkje- dat meer op een truitje lijkt- ziet.

Niemand.

Bij de toiletten knipper ik even met mijn ogen tegen het felle licht. De overgang is groot. Maar dan zie ik ze staan. Voor de wand met spiegels verdringen zich de dames om zichzelf bij te werken, op te poetsen of om zichzelf te bewonderen.

Ze maken geen aanstalten opzij te gaan. Ze nemen alle tijd. En alle ruimte.

Ik kijk nog eens goed en schat dat de gemiddelde leeftijd niet boven de 25 jaar is. Dát verklaart alles.

Om toch nog iets samen te doen trek ik lief de dansvloer op. In een flits zie ik mijn eigen spiegelbeeld. Ondanks de 4 inch or more aan hun voetjes, toren ik hoog boven de meisjes uit. Ik ben Hollands welvaren naast de fijngebouwde Hongaarse beauty’s.

Ik voel me oud.

Dan zie ik lief dansen. In de jeugdige meute. Zijn hippe kleren kunnen een beginnend (?) buikje niet verhullen. Zijn grijze haren vallen uit de toon. Zijn bewegingen zijn een beetje onzeker en zijn lach verraadt dat hij zich ongemakkelijk voelt.

Hij is oud.

Wij zijn oud.

Nee.

 

De rest is jong.

 

Ik schreeuw in zijn oor dat ik weg wil en hij knikt instemmend. De volgende dag zijn we allebei schor als we bij W. in de auto stappen. Op weg naar het vliegveld vraagt W. niet één keer hoe wij het hebben gehad. Hij laat een foto van zijn vriendin zien en vraagt aan J. of hij de tweeling al heeft laten zien, die bi is?

‘Ja jongen, Budapest heeft de mooiste vrouwen!’

Lief kijkt naar achter. Ik vang zijn blik. Zijn dat-heb-ík-niet-gezegd-blik.

 

 

 

CURSUS SCHRIJVEN VOOR HET WEB 2016